Trotse familieman met een warm onderwijshart
Een ietwat sombere maandagmiddag in februari. We gaan op weg naar Nijmegen. Pieter Thoonsen woont daar samen met zijn vrouw Ton, al meer dan 50 jaar. We gaan herinneringen ophalen aan zijn actieve onderwijsperiode op het Sint-Janslyceum van 1973-2006. Deze bijna 80-jarige oud-collega is daar niet alleen leraar geweest maar ook nog een jaartje conrector ter vervanging van Jan Dekker, die voor een uitwisseling van een jaar naar Amerika vertrok. Sommige docenten hadden moeite met Pieters leiderschap. Hij was in hun ogen immers toegetreden tot het andere kamp.
Pieter heeft, na het Beekvliet Gymnasium in Sint-Michielsgestel (indertijd ‘Klein-Seminarie’), drie jaar filosofie en theologie gestudeerd op het ‘Groot-Seminarie’ in Haaren, om vervolgens zijn studie af te ronden aan de Universiteit in Nijmegen. Zijn eerste sollicitatie in het onderwijs deed hij in Deurne, op het Peellandcollege bij rector Theo Hoogbergen. In 1973 belandde hij op het Sint-Janslyceum onder rector Van Haperen. Zijn eerste vakgroep-collega’s waren de paters Jan Mak en Huub Duijf. Pieter was de eerste zogenaamde ‘lekentheoloog’. Aanvankelijk gaf hij ‘Godsdienst’ en in de latere jaren het vak ‘Levensbeschouwing’. Zijn eerste lesjaren blijven hem bij als 'lastig'. Naarmate de ervaring toenam, kreeg hij meer vat op zijn functioneren.
Pieter herinnert zich zijn beginperiode nog heel goed. Een zeer roerige tijd met een nieuwe cursus voor de leerlingen. Deze door OMO zelf ontwikkelde methode mocht niet gebruikt worden, omdat die niet door ‘Rome’ was goedgekeurd. OMO-scholen hadden, net als andere katholieke scholen, te maken met een bisschoppelijke gedelegeerde, maar die bemoeide zich alleen met nieuwe benoemingen en in veel mindere mate met inhoudelijke zaken als de gehanteerde methode. Pieter heeft een voor die tijd zeer moderne opleiding achter de rug. Supervisie en intervisie werden geïntegreerd in zijn opleiding. Ook was hij één van de eerste docenten binnen OMO die op andere scholen mocht gaan kijken naar lessen van collega’s. Hij deed daar vaak schokkende ervaringen op. Het was duidelijk dat de docenten binnen een school vaak niet van elkaar wisten wat men in de klas voor curriculum hanteerde. Namens OMO gebruikte Pieter op het SJL progressieve leerplannen, met bijvoorbeeld veel aandacht voor andere religies, zoals het Jodendom, de Islam en het Hindoeïsme.
Achteraf viel het Pieter niet altijd mee en noemt hij het een klein wonder (red. van bovenaf?) dat het allemaal toch goed is gelopen. Als voorbeeld noemt hij hier het invoeren van gemeenschappelijke toetsing. In zijn latere jaren (met o.a. de docenten Willem Kooloos, Theo Sikking en Huub van de Sandt) liep het in zijn ogen allemaal gesmeerd. Hij kijkt daar met veel tevredenheid op terug. De lessen levensbeschouwing waren voor iedereen verplicht en op ouderavonden kwam gelukkig positieve feedback. Discussies over de identiteit van de school waren levendig onder leiding van de werkgroep identiteit. Aanvankelijk werd de kapel gebruikt voor religieuze vieringen maar later werd het een muzieklokaal en nog later mediatheek. Het contact met het bisdom verwaterde langzamerhand.
Pieter hanteerde het principe 'trouw blijven aan jezelf'. Hij vond zichzelf zeker niet te streng, maar ook niet te tolerant. Als hij opnieuw zou beginnen, zou hij parttime lesgeven en dat combineren met een andere passie: de muziek. Terugkijkend was 26 uur lesgeven, met een volle klas, 1 uur in de week (dus steeds andere leerlingen) toch wel wat veel van het goede. Hij voelde zich op het VWO als docent het meest thuis. Af en toe had hij wel last van snerende opmerkingen van collega’s, dat 'zijn vak achter de streep even veel meetelde' als een 'vak voor de streep'. Maar goede herinneringen overheersen toch: bijzondere contacten met de leerlingen (op dit moment tennist hij in Nijmegen met een oud-leerling!), fijne collega’s en drie bijzondere rectoren, uiteraard heel verschillend. De ietwat autoritaire Jan van Haperen, de kleurrijke Ans Buys (als eerste vrouwelijke rector in het mannenbolwerk) en de toegankelijke Toine Veuger.
Vermeldenswaardig vindt hij ook zeker zijn deelname aan buitenschoolse activiteiten. Zo vervulde hij een rol in het openlucht spektakelstuk ‘Lekkerbeetje’ (ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de school) en deed hij graag mee aan de in die tijd beroemde ‘Vossenjacht’ in de Bossche binnenstad. In dat kader zat hij ooit op een stoel in een etalage van een kledingzaak en knipoogde hij naar binnen glurende leerlingen die hem hadden herkend. Schrik en hilariteit alom.
Daar hoeft hij niet lang over na te denken: klassieke muziek, elke dag piano spelen (5 á 6 keer per jaar nog een lesje volgen) en zingen. Pieter zingt nog steeds in een Nijmeegs koor, bij de bassen.
Maar: als slotstuk van ons bijzonder aangename en openhartige gesprek, komt de echte passie naar voren! Hij is de zeer trotse opa van zeven kleinkinderen en vader van drie dochters. Daar draait het voor een groot gedeelte op dit moment van zijn leven ook om: hij vervolmaakte dat met een door hem geschreven prachtig boek (met vele foto’s) over het prille en jeugdige leven van de nieuwe generatie nakomelingen van Pieter en zijn vrouw.
Met een glimlach op ons gezicht, verlaten wij huize Thoonsen in Nijmegen. Weer richting Den Bosch. Wat bijzonder toch om zo’n interview te mogen doen. Dank aan deze familieman met een warm onderwijshart.
Ans Buys en René Kok
@Nieuwsbrief 1, maart 2024