Een meester over een meester
Bossche treinreizigers kunnen de poëzie van Jan van Sleeuwen nog dagelijks tegenkomen. Al vanaf 1997 prijken er aan de centrumzijde van het station tussen de roltrap en de vaste trap bijzondere versregels van hem op de buitenmuur. Er staat: “Al reizend ervaart men het leven vreemder: overal anders en overal eender.”
De rubriek uit de schoolkrant heet “In het zonnetje”! Het betreft hier docent Nederlands Jan van Sleeuwen, die door zijn mede-collega drs. C. Swinkels bij gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum op het SJL nader beschreven wordt: “Een meester over een meester!” Het verhaal is enigszins ingekort omwille van de beschikbare ruimte.
De tijd is kort, de man is groot. Jan van Sleeuwen is 25 jaar leraar aan het Sint-Janslyceum. Ik weet amper waar te beginnen. Misschien is de buitenkant het veiligst voor een aanloop. Welnu, er schuilt in het lijf van Jan van Sleeuwen een gesoigneerde en steeds vlietende cultuur van spijs en drank, op basis van een jarenlange ervaring. Die werd goeddeels opgedaan in De Meijerijsche Kar, toen in die voortreffelijke herberg Caesar Rien van Herpen de scepter nog zwaaide en de kaarten deelde. Op het lichaam van Jan van Sleeuwen is sedert kort ook een bescheiden haarcultuur merkbaar, zich baanbrekend in een nogal armetierig gewas onder zijn beide neusgaten. Als oudste Snor, benoemd aan beide Lycea, maak ik van deze gelegenheid gebruik de hoop uit te spreken dat dit ondervoed struweel straks als Jan van Sleeuwen vijftig jaar leraar is, zal zijn uitgegroeid tot een behoorlijke snor die kan worden ingeschreven in het Stamboek. De tijd heeft Jan van Sleeuwen ook in zijn totale uitwendige verschijningsvorm heel wat mondainer gemaakt dan hij zichzelf zou hebben kunnen voorstellen in de directe post-seminarieperiode waarin ik hem dertig jaar geleden leerde kennen. Onlangs zag ik hem zelfs rondlopen met een gekleurd vest en op suède bordeelsluipers. En ik moet zeggen: hij doet dat met verve.
Wat de binnenkantcultuur van Jan van Sleeuwen betreft: daar zou ik zoveel over kunnen zeggen, dat niemand het zou geloven. Ik moet denk ik beginnen met te zeggen dat Jan van Sleeuwen een dichter is. Dat is iets heel anders dan dat hij vaardig de pen hanteert en limericks kan maken. Want niemand is ongestraft een dichter. … Jan van Sleeuwen trof het lot, dat hij drieënvijftigjaar geleden te Made en Drimmelen geboren werd als een dichtertje. Zoiets gebeurt en daar doe je verder geen donder aan. Je kunt hoogstens als de tijd rijp is Nederlands gaan studeren om te leren begrijpen wat er met je aan de hand is. De wereld waar je dan in verzeild raakt heeft zo weinig met poëzie te maken dat je te laat constateert dat tropische bosbouw of veeartsenij een betere keuze zou zijn geweest. Het dichterschap blijft intussen een in zichzelf terugkerend raadseltje. Plato had daar al moeite mee. Hij meende in dichters verduisterde denkers te moeten zien. Laten we het daar maar op houden.
Ik hoop dat ik geen geheim verklap als ik hier neerschrijf dat Jan van Sleeuwen, zoals alle oud-seminaristen, ook nog een blauwe maandag Rechten heeft gestudeerd. In verband hiermee heb ik de enige dochter van de enige hoogleraar wiens colleges hij wel eens bezocht met welwillende aandacht ondervraagd. Ik heb begrepen dat het van meet af aan huilen met de pet is geweest. Enige feeling voor ondergeschikte paragrafen van de Drankwet blijkt Jan van Sleeuwen niet ontzegd te mogen worden, doch verder bleek hij een jurist die het hoogstens tot Staatssecretaris gebracht zou kunnen hebben. Over zijn ommezwaai naar de Nijmeegse Neerlandistiek van Jacques van Ginneken wil ik hier … liever over zwijgen. Wel moet ik zeggen dat Jan van Sleeuwen … het ideaal heeft overgehouden om leraar te worden. In de dagen van de missionerende Jacques van Ginneken droeg dat ideaal nog de halo van Christus zelf, die alleen de Leraar wilde zijn. Vandaag de dag blijkt Mao Tse Toeng ook alle andere eretitels aan de vuilnisman mee te willen geven, als men hem slechts de Leraar wil blijven noemen.
Jan van Sleeuwen is welbewust vijfentwintig jaar leraar gebleven. Al die tijd is hij in de kuil gaan staan, oog in oog met de jonkheid. Nimmer werd Jan van Sleeuwen bereid gevonden of misschien zelfs aangezocht tot hogere functies als tutor, frutor, mentor, stentor, coördinator, coïtor, significator, experimentator, operationalisator, pedagoog, andragoog, spiegeloog, decaan of plebaan. Wel heeft hij steeds geprotesteerd tegen het invoeren van boeken waarin gedichten van Roland Holst, Martinus Nijhoff en Bertus Aafjes vervangen werden door actuele utiliteitsbespiegelingen van drs. Freddy Hogenzijk, Jeroen Teenenzweet en een hoofdingenieur van de Deltawerken en die liever onbekend wenste te blijven en terecht. Dat komt omdat hij zich geen knollen voor citroenen laat verkopen. Want Jan van Sleeuwen doet zijn werk al vijfentwintig jaar op creatieve wijze. Ik denk niet dat hij dat woord ooit zelf gebruikt heeft in al die tijd. Hij laat dat gaarne over aan die professionele cultuurspreiders van departementale huize en andere leuteraars die zich beijveren om van jaar tot jaar het ene Gat Hier met het andere Gat Daar te stoppen. Jan van Sleeuwen heeft leren begrijpen dat deze kringloop der omhooggevallen kneuzen slechts mogelijk wordt gemaakt door een achterban van leraren, die begaan zijn met het lot der jeugd en daarom gewoon doorgaan van dag tot dag en van uur tot uur in de kuil. Toen Jan van Sleeuwen begon aan zijn zending genoot hij een maandsalaris van tweehonderdvijfenzestig guldens en achtentwintig cents. Gelukkig bezat hij ook een sterk herenrijwiel van zijn vader. Dat heeft het hem mogelijk gemaakt tot op heden aan de gang te blijven.
Lees ik wat hierboven staat, dan merk ik dat ik een belangrijk gegeven heb verwaarloosd. Ik had moeten ingaan op het feit, dat Jan van Sleeuwen één van de pakweg tien nog docerende mensen is die de R.K. Lycea groot hebben gemaakt vanuit die mooie missietijd met het herenrijwiel. Ik weet waarom ik dit vergeten ben. Ik vind het namelijk helemaal niet zo belangrijk dat de R.K. Lycea een numeriek zo ontstellende grootheid hebben bereikt. Ik ervaar die grootheid hoogstens op de wijze van Mr. J.C. van Schagen en Nescio. Zij behoorden dertig jaar geleden al tot mijn dagelijkse bagage en Jan van Sleeuwen en benevens de zeergeleerde heer Kapteijns van de concurrerende firma Beekvliet kunnen dat getuigen. Beide auteurs werden in die dagen door geen hond gelezen, misschien wel omdat zij van oordeel zijn dat wij allen deel uitmaken van alles en dat een betrekkelijke grootheid alleen ervaren kan worden in de tekenen van een zeker verval. In alle weggeworpen boterhammen met kaas, ham en preskop maar ook in de nog volledig ingepakte maanzaadbroodjes en krentenbollen, speur ik Jan van Sleeuwen zogezegd als een spoor van het Al. ...
Wat Jan van Sleeuwen sedert vijfentwintig jaar betracht is het zichtbaar maken van eenvoud verlichte wateren. Ik zie vaak aan zijn lopen dat hem dat nog steeds goed afgaat. Na het eerste uur stapt hij steeds als een kittig baasje naar de koffiebar. Hoe ik erbij kom, weet ik niet, maar iedere morgen als ik Jan van Sleeuwen zo zie lopen denk ik: Ik zal opgaan tot het altaar Gods - Tot God die mijne jeugd verblijdt. Misschien komt het wel omdat er iets sacraals is blijven schuilen in zijn hele doen en laten, vooral ook als hij met bijzondere nauwkeurigheid suiker, melk en koffie in het eigen kopje doet. Als Jan van Sleeuwen daar mee bezig is, zie ik in de verte tot mijn genoegen steeds Toon Nieuwendijk opdoemen rustig going strong en steeds vervuld van nieuwe observaties uit het buitenleven. Doorgaans drinken wij in stilte koffie tot Pater Mak arriveert met alle gevolgen van dien..… Het zijn slechts vluchtige impressies, genoteerd met d’al-oude kroontjespen in Gimborn’s Schoolinkt donkerblauw. Ik hoop dat Jan van Sleeuwen ze zal lezen, want voor hem heb ik ze opgeschreven. En ik wil er straks graag nog iets anders op drinken dan koffie. Het is maar dat hij het weet. Hij kan er dan tijdig rekening mee houden.
Carel Swinkels, 1 oktober 1971, Nuland
@Nieuwsbrief 3, september 2023